Tis

Hoe Tis een Tempelion werd

1.

Het land Dayar was groot en welvarend. Het omvatte vele mijlen land, en besloeg bossen, heuvels, bergen en woestijnen. Dayar was verdeeld in vele provincien. Handelsroutes kronkelden door de lagere en hogere delen van het land. Haar velden werden bebouwd en in de steden krioelden de markten van de Dayari.
Het leger verdedigde de grenzen en riep de criminaliteit een halt toe. In geen jaren waren er struikrovers geweest, en de Dreghori grepen alleen nog in bij ruzies in taveernes, of hielden weerbarstige verschoppelingen aan.

In een kleine kustprovincie, afgescheiden van de rest van Dayar door een smalle heuvelachtige landtong en het osmonaat, lag de stad Cappamore, een aantal mijlen van de provinciehoofdstad Tinnamon. Cappamore was een middelgrote stad, met een herberg en een markt, waar vele tevreden Dayari woonden. Slechts een paar tiental tredanya's probeerden wat geld te verdienen door oneerzame klusjes op te knappen. Boerderijen lagen rondom de stad, en in de heuvelachtige gebieden waar de boeren hun hekken optrokken graasden vertil.

Ineengeklemd in een dal, en wat verder van de stad Cappamore vandaan dan de andere boerderijen, stond een hoeve. Op de glooiende helling van een heuvel gebouwd, met een paar kleinere stallen op het erf. Een boom stond naast de hoeve, een telg van het kleine bos dat tussen de omringende heuvels was geklemd. Er klonk gelach in het dal. Kinderen renden over het erf, door de velden, het bos in.

"Weetje, ik denk dat ik niet eens op de hoeve wil werken." Zei Kerl toen ze in het bos neerploften op een aantal zwerfkeien. "Toen ik laatst met mamma in Cappamore was zag ik mensen lopen en die waren toch sterk! Ze droegen stalen borstplaten en leren laarzen." Kerl krabde aan zijn blote voet. Blijkbaar had een mug hem te pakken genomen. Zijn spieren spanden zich.
"Dat zijn Dreghori;" zei zijn oudere broer Mas.
"Ik had ze heel anders voorgesteld..." antwoordde Kerl; "op vliegende beesten en met zwaarden zo groot als een tredanya."
De jongste van de vier was een meisje. Ze zat wat verder van de rest, naast haar oudste broer Tarn. Ze knikte, en haalde uit naar een zwerm muggen die dichterbij leek te komen. Kerl schudde zijn hoofd om een mug te verjagen. Ondanks het feit dat hij maar een jaar ouder dan zijn zusje Tis was, zag hij er vaak nogal slungelachtig uit. Hij pakte de dingen ook niet zo snel op. Ieder van de broers had zo zijn sterke en zwakke punten. Mas was duidelijk de mooie jongen, de denker. De meisjes uit Cappamore hadden hem altijd nagekeken als de familie in het dorp kwam om kaas of noten te verkopen. Tarn was de sterkste. Hij tilde in z'n eentje een baal hooi op en smeet hem op de wagen. Kerl was de sympathiekste, en misschien ook wel de meest gedrevene. Want terwijl Mas en Tarn zich klaarmaakten om op een dag de hoeve over te nemen van Frenk, wilde Kerl verder groeien...

Kerl sprong op. "DAT wil ik worden!"
Tarn keek hem met grote ogen aan. "Een Dreghori?"
Mas lachte naar hem "Dat is meer iets voor Tarn, hij is de sterkste van ons allemaal."
"Tja bof, hij is ook de oudste. Wacht maar tot ik uitgegroeid ben;" Kerl sprong op van het rotsblok en was met twee sprongen op een ander plateau. "Ik zal groot en sterk worden. En dan als ik veel geoefend heb zal ik door de Doya geroepen worden en aangewezen worden als lijfwacht van de Megantrix!"

Toen Tarn en Mas mee gingen helpen op de hoeve, en alleen Tis en Kerl nog naar het bos gingen, kon Kerl het niet laten. Zijn mond stond niet stil en hij vertelde wilde verhalen over de Dreghori en alle heldendaden die hij uit zou halen. Tis zat graag te dromen op de rotsen, terwijl Kerl noten raapte of bessen plukte. Maar deze keer sloop ze stilletjes weg achter een boom terwijl Kerl rustig doorkwebbelde. Hij dwaalde wat tussen de bosjes, en in een flits sprong Tis boven op hem. De bessen vlogen in het rond, en na een korte tuimeling klopte Tis het zand van haar jurk. "Dan moet je wel eerst leren opletten gekkie. Als ik een rover was, had je nu niet meer geleefd"
Kerl keek haar woedend aan. "Rovers?! Die zijn hier toch niet!" Hij stond op en begon de gevallen bessen weer te verzamelen. "Maar je hebt wel gelijk. Ik moet waarschijnlijk oefenen. Anders gelooft Vader nooit dat ik dat serieus bedoel. Dat ik bij de Dreghori wil, dus."
En zo kwam het dat in de volgende weken tussen de klusjes door Tis en Kerl in het bos elkaar met stokken te lijf gingen.

2.

Na veel gesputter en gemompel stemde Frenk ermee in. "Goed dan. Als jij zo graag Dreghori wilt worden, dan doe je dat maar." Marla slaakte een diepe zucht, maar zei verder niets. Tarn en Mas keken Kerl met grote ogen aan.
De volgende ochtend pakte Kerl zijn boeltje en kuste zijn moeder gedag. "Ik zal goed uitkijken mam, maar wacht maar. Voor je het weet sta ik voor de Doya, en word ik lijfwacht van de Megantrix!" Hij zwaaide nog een laatste keer, en liep toen het pad af, op weg naar de Dreghori Eeuwige Strijd Toren om zich aan te melden als Viwaat.

Dagen en maanden gingen voorbij. Tis werd steeds groter en haar moeder vroeg haar om meer en meer te helpen op de hoeve. Naast het helpen met koken, leerde ze nu ook kaas en jam maken. Maar Tis miste de vechtpartijtjes met Kerl. De dagen leken langer en langer te worden. Op een zonnige morgen kwam Marla naar Tis toe.
"Tis, lieverd. We hebben erg veel kazen gemaakt, en nu Kerl weg is vroeg je vader zich af of jij misschien naar Cappamore wilt gaan om er een aantal te verkopen. Tarn is bezig de schuur te repareren en Mas helpt je vader met de vertil."
Tis knikte. Alhoewel een aantal mannen haar altijd eng nakeek als ze in het dorp was, zou het een aangename pauze zijn in de opeenvolging van eindeloze dagen op de hoeve. Ze laadde een aantal kazen op een van de vertil en ging op weg naar Cappamore.

Ze had er nog een goede prijs voor gevangen ook, en de edelsteentjes rinkelden in haar beurs. Dromerig dwaalde Tis door de straten tot een stem haar dromen ruw onderbrak. "Tis?!"
Ze draaide zich onmiddellijk om en keek recht in het gezicht van een Viwaat met een wel heel bekende grijns. "Kerl! Wat doe jij hier?"
"Ben je onderweg naar huis?" vroeg hij haar. "Dan loop ik met je mee. We worden uitgezonden naar de andere kant van het land en mijn compagnie heeft een paar dagen gekregen om nog even wat familie te bezoeken."
Gezamenlijk liepen ze naar de hoeve, terwijl Tis sprak over nieuwtjes van de hoeve, dat er weer een tredanya ontslagen was en dat Tarn misschien ging trouwen. Kerl keek haar aan en merkte op dat ze ook gegroeid was. "Misschien krijgt pa straks nog mannen aan de deur die met jou willen trouwen! Je bent al een echte vrouw."
Verder vertelde Kerl haar over de zware trainingen die hij had ondergaan en over de complimentjes die hij gekregen had. "Er zijn een hoop Viwaten die minder goed met het zwaard om kunnen gaan dan ik. Dat komt omdat we geoefend hebben, weetje nog, in het bos? Ik durf zelfs te beweren dat jij nog beter bent met het zwaard dan de helft van mijn compagnie."
Tegen de tijd dat ze aankwamen op de hoeve, had Tis al het nieuws wel verteld. Veel was er eigenlijk niet veranderd, maar ze voelde toch de drang om Kerl te verzekeren dat alles bij het oude gebleven was.

3.

Dagen regen zich aaneen, en Tis kon zich niet meer herinneren hoelang het geleden was dat Kerl thuis geweest was. Maar op een morgen veranderde alles. De aarde leek open te splijten onder de hoeve en de hemel leek in te storten. Alles trilde, kasten vielen om en aardewerken schalen braken op de vloeren. De vertil schreeuwden angstig en probeerden uit hun stallen te breken.
Toen het geweld ten einde was en de familie elkaar terugzag in de ravage, begonnen ze langzaamaan alles weer op te bouwen. De vertil werden gekalmeerd en Mas timmerde hun hekken weer aan elkaar. Tarn en Frenk vulden brede scheuren in het erf met grond terwijl Tis en Marla in de hoeve, die iets schever stond dan normaal, scherven opveegden en kasten overeind zetten.

Zo gauw het de herstellingswerkzaamheden dat toelieten, vertrokken Frenk en Tarn naar Cappamore om te kijken of iemand al wist wat er gebeurd was. "De stad is flink door elkaar geschud, maar de meeste gebouwen staan nog overeind." Vertelde Frenk toen ze terugkeerden. "Stallen zijn ingezakt en overal rennen Tredanya's van hot naar her. Tredanya's die samen met burgers - eerzame burgers! - werken aan de wederopbouw van Cappamore." Hij pauzeerde even. "Tarn heeft met een Kruaat van de Dreghori gesproken. Hij leek meer te weten van de hele situatie. Zij hebben natuurlijk verkenners die snel rond kunnen reizen...maar goed. De man vertelde ons dat het erop lijkt dat alles buiten de landen rondom Lout, Tinnamon en Cappamore verzwolgen is door de aarde." Tis liet haar armen langs haar zij vallen en Marla sloeg een hand voor haar mond. Die avond aten ze zwijgend brood en kroop iedereen vroeg in bed.

De volgende ochtend aan het ontbijt doorbrak Mas de stilte. "Hoe kunnen we zeker weten of Kerl..."
Frenk keek op van zijn bord. "Dat kunnen we niet. Op dit moment weten we bijna niets. Ik denk dat iedereen bezig is met de wederopbouw."
Tis keek haar vader aan. "Vader? De vertil zijn weer rustig en de hoeve is intact. Misschien kan een van ons," ze pauzeerde even, "misschien kan ik naar Tinnamon reizen om te kijken of ze daar meer weten."
Frenk keek op van zijn bord, en Tis ging door. "Ik neem toch aan dat in Tinnamon meer mensen weten hoe het staat en wat er nu precies gebeurd is. En u kunt eigenlijk uw zoons niet missen hier op de boerderij. Het is logisch dat ik zou gaan."
Niemand at nog, en de hele familie staarde Tis aan. Ineens sprak Tarn. "Ik denk dat we allemaal wel willen weten wat er gebeurd is met Kerl. In tijden als deze zeker, zal nieuws niet snel verspreid worden, reizigers blijven thuis om te helpen met opbouwen, zoals u al zei. Tis is denk ik de juiste persoon om te gaan. Wij kunnen u dan nog hier helpen."
Na een korte stilte, knikte Frenk. "Goed dan." Hij keek Tis indringend aan. "Neem warme kleren mee en voldoende brood. En een homp kaas. Wat geld. Maar eet eerst je ontbijt op. Reizen op een lege maag is niets."

Met een harde ruk testte Tarn de zak met proviand. "Dit ziet er stevig genoeg uit." De hele familie stond op het erf van de hoeve. De tredanya's waren bij de weide. Ze hadden wel gemerkt dat er iets gaande was, maar hielde zich op een afstand om de woede van Frenk te ontlopen. Er was op de hoeve altijd een duidelijke scheiding tussen tredanya's en de familie geweest.
Mas gaf Tis een lange staf, die hij met een mes bewerkt had. Hij was er wekenlang 's avonds mee bezig geweest en Tis keek hem vragend aan. "Je kon toch ook met een zwaard overweg?" vroeg Mas; "Deze staf kan je gebruiken als wandelstok, maar ook om je te beschermen."
Tis knikte.
"Bovendien, nu je wat ouder bent, kan het zijn dat mannen een 'nee' niet willen accepteren. Mik op hun knieen, en ren hard weg..." zei Mas, en hij drukte de staf in haar rechterhand. Marla omhelsde haar oudste dochter, en Tarn klopte haar op haar schouder. Als laatste nam Frenk afscheid. "Je mag gerust een paar dagen in Tinnamon blijven, misschien kom je uiteindelijk iemand tegen die meer weet. Ik weet niet hoe snel er nieuws binnenkomt, maar de Dreghori zullen waarschijnlijk te druk bezig zijn om je te woord te staan. Hier heb je geld voor overnachtingen, maar wees zuinig. En reis voorzichtig."
"Danku vader." Met die woorden draaide Tis zich om en liep van het erf af.

De weg naar Cappamore kende ze goed. Nu Tis in haar eentje was, kon ze rustig nadenken, maar haar hoofd tolde niet meer over alles wat gebeurd kon zijn. Ze wist immers niets, en om je druk te maken over iets waar je niets van wist, was onzin. Ze liep zwijgend, de zak met proviand hoog op haar schouders gehesen, de band over haar borst. De staf van Mas lag lekker in haar hand, en ze zag dat hij hem ingewreven had met vet om het hout te beschermen tegen regen en vuil. Haar hoofd was leeg, en ze genoot van de wandeling naar Cappamore. Voor ze het doorhad, liep ze in de hoofdstraat van Cappamore. Haar voeten voerden haar automatisch naar de markt, en ze realiseerde met een schok dat er bijna geen markt was. Een oude man zat aan de kant van de weg, en te zien aan zijn rust kon hij niet helpen met de reparaties van de huizen.

"Ach meissie, ik ben te oud om te helpen met dingen maken. Vroeger kon ik dat goed hoor, maar nu willen mijn benen niet meer. Ik kan me nog net uit huis hiernaartoe brengen en vanavond weer terug, maar op een ladder klimmen…nee daar ben ik veel te oud voor;" zei de man, toen ze ernaar vroeg. "er zijn dingen zat die gerepareerd moeten worden, oja, zeker wel. De helft van de huizen is scheef komen te staan, en alle daken worden nagekeken. Anders krijgen ze daar last mee van de winter. En er zijn een aantal huizen ingestort. Iedereen helpt elkaar om alles weer op te bouwen. We moeten door met het leven he?"
Tis knikte en keek even zwijgend naar de huizen. Op een aantal daken zag ze wat beweging, en overal kwam getimmer vandaan. "Weet u toevallig wat meer over wat er gebeurd is?" vroeg ze de man.
"Nee hoor, ik denk niet dat mensen dat al weten. Het is nog niet zo lang geleden gebeurd, en als de Dreghori al op onderzoek zijn geweest, zijn er vast nog geen berichten teruggekomen." De man hoestte rochelend, en vervolgde zijn verhaal. "Als er al iemand iets weet dan zijn het de tredanya en de herbergier. Die horen alles."
Tis knikte en bedankte de man. Ze stapte richting de herberg, maar werd bijna omver gelopen door een jongeman met een aantal planken in zijn armen. "Heej!" riep Tis. De jongeman raapte wat planken op en keek Tis eens aan, maar hij sloeg zijn ogen gelijk neer. Met een schok zag ze dat hij een tatoeage op zijn voorhoofd had, en ze hem boos aan. "Kan je niet uitkijken, oud vod!?!"
"Het spijt me, o het spijt me. Ik was hard aan het werk, vrouwe en...ik kan ook niets goed doen. Het is ook zo druk."
Tis keek eens goed. De tredanya was een jongen die misschien net zoals haar 17 winters oud was, maar zag er jonger uit dan zijzelf. Hij was erg mager en net toen ze haar mond opende om te spreken, rommelde zijn buik. "Alles moet weer opgebouwd worden en..." een mensachtige grom kwam van achter Tis, en de jongen stopte met spreken. Vluchtig zei hij "Mijn heer roept me ik moet snel gaan. Anders word ik gestraft;" voordat hij wegrende met de planken.
Tis keek de jongen na. Ze had medelijden met hem gehad. Hij zag er veel slechter uit dan de tredanya die ze op de hoeve altijd geleerd had te mijden. Hij leek vrij normaal, maar achter in haar hoofd sprak een stemmetje. "Het is een vertil! Je laat de vertil toch ook niet in je huis!? En praat je tegen vertil!? Nee, Tis, dat doen welopgevoede meisjes niet."

4.

Ook in de herberg weerklonken de hamerslagen van de mannen, en een aantal serveersters renden rond met brood. Er zaten niet veel mensen aan de tafels, een man dronk op zijn gemak uit een beker en keek naar haar terwijl ze naar binnen stapte. Voorzichtig sloot Tis de deur achter haar rug en ze liep op de toog af. Een van de serveersters stopte in het voorbijgaan. "De waard is bezig met het dak te repareren en we kunnen geen kamers verhuren tot de werkzaamheden voorbijzijn." De vrouw liep snel verder en snelde de trap omhoog, naar een van de werklieden waarschijnlijk. Tis ging toch maar aan de bar staan, ze had best dorst en een mok melk zou er best ingaan. Toen de vrouw de trap af kwam gelopen, keek ze verbaasd. "Bent u nog hier? Ik dacht dat u wel weer vertrokken zou zijn." Ze liep richting de toog.
"Ik vroeg me af of u alweer wat meer nieuws gehoord had. Over wat er precies gebeurd is, bedoel ik. Ik zou ook wel wat te drinken lusten, als u nog iets heeft."
De vrouw keek Tis goed aan. "Volgens mij kwam je wel eens hier op de markt om kaas te verkopen, of niet?" Ze draaide zich om en pakte een kroes. "Een van de boerendochters uit de buurt, ja, het komt alweer terug." Ze zette de kroes voor Tis neer en zuchtte. "Ik ben de vrouw van de waard, Bertha. Wat wil je drinken?"
"Melk graag, als u heeft. Mijn naam is Tis, ik woon op de hoeve van Frenk en Marla, als dat u iets zegt."
"Niet echt. Zo vaak ga ik niet naar de markt, en mijn man hoort alle roddelpraatjes. Hij staat het vaakst hier in de gelagkamer achter de bar, terwijl ik in de keuken de soepen en stoofpot bereid;" sprak Bertha, terwijl ze uit een grote aardewerken kan melk in de kroes schonk. "Dus ik ben bang dat ik je niet aan veel nieuws kan helpen. Veel reizigers zijn er ook niet, iedereen helpt met timmeren of bouwen. Er is geen tredanya meer te huur, iedereen werkt al."
Tis dronk van de kroes. De melk smaakte anders dan op de hoeve, misschien…stoffiger? Desalniettemin verfriste het vocht haar wel.
"Hoe staat het ervoor bij jou thuis?" vroeg Bertha haar.
"Er waren wat scheuren in het erf en de vertil waren erg overstuur. We zijn uren bezig geweest van alles te repareren. Maar de hoeve staat nog overeind." Ze dronk de laatste melk uit de kroes en reikte naar haar beurs. "Ik ga dan nog wat rondvragen hier in de stad. Daarna ga ik eens in Tinnamon kijken, daar zouden ze toch wel wat weten?" Ze betaalde Bertha en draaide zich om. "Een goede reis Tis. Kom op je terugweg langs om je nieuws te delen." Sprak Bertha terwijl Tis met een kort armgebaar de deur uitstapte.

Met gemak ontweek Tis de rondrennende tredanya's en ze sloeg de weg naar Tinnamon in. De laatste huizen die ze passeerde stonden erg scheef en ook hier werd druk getimmerd en gezaagd. Een man op het dak van een huis richtte zich op toen hij haar zag lopen, en keek haar na. Tis liep door, en keek niet om.
Eenmaal tussen de weilanden ademde ze diep de geuren van de natuur in. Een vogel vloog laag over het pad en in de verte kraste een kraai. 'Het ruikt naar regen' dacht Tis. 'Ik zal waarschijnlijk niet lang droog Gelijk had ze. Wolken pakten samen boven haar hoofd en al snel begonnen de warme druppels te vallen.

5.

Op de top van een hoge heuvel lag de stad Tinnamon. Smalle en brede straten, kronkelend tussen talloze winkeltjes en huizen. De twee torens van het Archivae op de top van de heuvel staken hoog boven de straten uit en net buiten de stadsgrenzen lag het Sacrilor. Na de regen was de straat minder stoffig dan normaal, en tussen de hordes mensen liep een lange jonge vrouw met donker haar. Ze droeg een bruine jurk en op haar rug lag een bundel met voedsel. Haar hand klemde om een houten staf en haar pas was beslist. De jonge vrouw zocht haar weg tussen vertil en tredanya's door en stapte een reishuis binnen.


"Goedemiddag, vrouwe" begroette de waard Tis. "U ziet er nat en moe uit. Misschien wilt u gebruik maken van een maaltijd of een kamer?"
Tis knikte. "Ik kom uit de buurt van Cappamore en ik zou inderdaad graag gebruik willen maken van een kamer."
"Vrouwe, ik heb een pracht van een kamer voor u, voor een zacht prijske. Iedere ochtend is er ontbijt voor u en als u extra betaalt, zelfs een avondmaaltijd." De man wreef in zijn handen en keek vol verwachting naar Tis.
"Nee, alleen ontbijt is voldoende. Kunt u mij wijzen waar ik mijn spullen neer kan leggen?"
De waard knikte en liep voor Tis uit de trap op. Op de tweede verdieping wees hij haar een kleine kamer met een bed.
"Neemt u rustig de tijd om even te wennen. Als u langer dan een week blijft, kunt u later betalen. Anders zou ik graag vanavond een voorschot willen hebben."
Tis knikte, en de man sloot de deur achter zich. Ze hoorde hem de trap naar beneden aflopen.
De staf zette ze in de hoek naast de deur, en ze zonk neer op het bed. Ze was niet gewend aan reizen, en haar voeten deden pijn. Na een kort moment van bezinning pakte ze een stuk brood uit haar bundel en begon wat te eten.

Na de korte maaltijd daalde ze de trap weer af en nam ze de herberg eens goed in haar op. Het was een stuk drukker dan in de herberg in Cappamore en een aantal mannen en vrouwen zaten aan de tafels te eten. De waard glimlachte vriendelijk naar haar en Tis liep op hem af.
"Ik weet nog niet hoe lang ik zal blijven, maar hier is alvast een voorschot voor mijn kamer." Tis overhandigde wat edelsteentjes. De waard glimlachte zo mogelijk nog vriendelijker toen hij de steentjes zag. "Dit is genoeg voor drie nachten, vrouwe. Als u nog langer wilt blijven kunt u dat na de derde nacht nog betalen. Dat is geen probleem."
Hij keek haar eens goed aan en nam Tis helemaal in zich op. "In tijden als deze moeten hardwerkende mensen elkaar helpen. Mag ik u iets te drinken aanbieden? Dan kunnen we aan deze tafel gezellig even praten…"
Tis knikte. "Natuurlijk."
De waard knipoogde naar haar. "Ik weet precies wat u nodig heeft, gaat u maar rustig zitten."
Toen hij aan de tafel kwam met twee bekers, vervolgde hij; "U zult wel moe zijn van het reizen. U kwam uit...?"
"Uit de buurt van Cappamore;"
De waard ging zitten en schoof een kroes naar haar toe. De inhoud leek donkerbruin of rood in het kaarslicht. Buiten werd het al donkerder en het zag er niet naar uit dat er veel meer kaarsen aangestoken zouden worden in de herberg. Een tredanya porde wat in het haardvuur en sleepte met houtblokken.
"Ach, ja. Cappamore. Natuurlijk. Dat zei u al. Een mooie stad, naar wat ik hoor van mijn gasten. Ik hoor veel, maar de laatste tijd zijn er niet veel reizigers meer. En een vrouw alleen op reis zie ik helemaal niet vaak. Vergeef mijn nieuwsgierigheid, maar waarom reist u alleen?"
Tis keek de man eens aan. Hij nam een teug uit zijn beker en bleef haar over de rand aankijken. Zijn ogen knipperden een keer en hij zette de kroes neer op tafel. Tis sloeg haar ogen neer. "Mijn vader en broers konden de hoeve waar ik woon niet verlaten. Na de beving waren de vertil erg onrustig en zowel in de grond als in de muren zaten grote scheuren. Toen er wat nieuws was vanuit Cappamore heb ik voorgesteld om onderweg te gaan om meer te weten te komen."
Tis slikte en dronk voorzichtig van het vocht. Het had een bijtende bittere smaak, maar ergens proefde ze ook wat zoets. "Mijn jongste broeder is een tijd geleden bij de Dreghori gegaan. Na een paar maanden kwam hij weer terug naar huis. Hij vertelde dat hij met zijn compagnie vertrekken zou naar de andere kant van het land. Het nieuws dat we kregen uit Cappamore zei dat al het land behalve de landen rond Cappamore, Tinnamon en Lout verzwolgen was door de aarde."
De waard knipperde met zijn ogen, opende zijn mond, maar zweeg. Met een hand gebaarde hij dat ze door moest gaan.
"Meer wisten ze niet op dat moment. Vanochtend ben ik vertrokken uit Cappamore, in de hoop dat mensen hier meer weten. Misschien kunt u me meer vertellen?"
De waard zuchtte en staarde in zijn beker. "Als waard van een zo gerespecteerd reishuis krijg ik veel te horen, maar ik ben bang dat ik je niet aan meer informatie kan helpen. Misschien als u hier wat met de mensen praat, hoort u wat meer, maar ik betwijfel het. Misschien weten ze bij het Archivae meer." Tis dronk nog wat van het bittere vocht. Ze vermoedde dat er alcohol inzat, alhoewel ze het nog nooit geproefd had. De waard zuchtte. "Ze bewaren daar de daar verhalen van vroeger, het kan best zijn dat er al mensen iets meer weten. Tinnamon is een grote stad en ik zou toch denken dat iemand iets meer zou moeten weten."
De man keek de gelagkamer rond, pauzeerde even bij iedere man en vrouw die in zijn herberg zat, maar uiteindelijk sloot hij zijn ogen en dronk hij het laatste restje vocht uit zijn beker. "Iedereen die hier zit is al voor de bevingen aangekomen, de meesten zijn klaar om weer terug te keren naar hun huizen, als ze er nog staan. Als ik u was, vrouwe, zou ik uw kroes leegdrinken en gaan slapen. Morgen zal ik kijken of ik een tredanya u de weg naar het Archivae kan laten wijzen. U kunt nog best wel eens problemen krijgen om iemand te vinden die wat meer weet."
De waard stond op en keek hoe Tis haar beker leegdronk. De waard pakte de bekers en Tis stond op van de tafel. Even voelde ze zich wankel op haar benen, maar na een moment van duizeligheid herstelde ze zich. De waard knikte naar haar terwijl hij naar de bar liep; Tis ging naar haar kamer en legde zich op het bed.

6.

"Hier is het vrouwe;" zei de tredanya. Ze stonden stil voor een de twee hoge torens op de top van de heuvel waar Tinnamon op gebouwd was. Tis keek omhoog en vervolgens naar de tredanya. De jonge vrouw leek een zware last op haar schouders te dragen, ze was duidelijk aangedaan door haar schande. 'Eigen schuld' dacht Tis, 'je wordt niet zomaar een banneling.'
Ze gebaarde dat de tredanya weg kon gaan, en liep met opgeheven hoofd het Archivae in. Meteen werd ze overvallen door het contrast dat het binnenste van het gebouw vormde met de straat. Buiten ruisden mensen en vertil langs elkaar, het geroezemoes van stemmen en het soppige geluid van de modder weerklonk tussen de huizen. Maar in het Archivae heerste een bijna heilige rust. Tussen de enorme kasten met boeken schuifelden eerbiedig mensen heen en weer, een enkeling fluisterde wat tegen een functionaris. De lucht was fris, maar tegelijkertijd zwaar met stof en boeken.

In het licht van de deuropening stond Tis stil. Ze wist niet goed waar ze moest beginnen en twijfelde. Ze klemde haar staf stevig tussen haar vingers en dook snel een pad tussen een aantal kasten in. Voorzichtig snuffelde ze aan de boeken, bang om ze aan te raken. Ze strekte haar arm naar een mooi bruin boek, met witte streepjes op de rug. Met haar vinger streek ze over de rug en pakte voorzichtig het boek vast. Op het moment dat ze het boek uit de kast wilde halen, hoorde ze iemand achter haar staan.
"U bent geinteresseerd in de geschiedenis van wijn, vrouwe?" zei een zachte mannenstem achter haar. De stem deed haar denken aan het ruisen van wind en het zachtjes stromen van een beek in de bossen bij de hoeve. Er lag geen dwang in de toon, maar slechts oprechte interesse. Tis liet het boek los en draaide zich om. "Oh...ik wilde niet..."
"Nee, nee, dat geeft niets, vrouwe. Ik zag enkel dat u een boek over de geschiedenis van wijn vastpakte. Vandaar mijn vraag."
Tis keek naar de kast, en terug naar de man. Ineens besefte ze dat ze eigenlijk geen weet had van de letterkunst, ze had nog nooit een boek vastgehad tot die tijd, en al wat ze wist werd haar verteld. De man tegenover haar had in een oogopslag gezien dat het een boek over wijn was wat ze vastpakte. Hij droeg een zwart gewaad, wat een zwaar contrast vormde met zijn vriendelijke gezicht en zijn grijze haar. Zijn ogen keken haar vriendelijk en geïnteresseerd aan.
"Ik was overdonderd door deze plaats, en ik wist niet goed waar ik moest beginnen. De boeken fascineerden me."
De man knikte en keek omhoog naar de boekenkast. "Ik kan me voorstellen dat u verrast was door de kennis die wij hier hebben. Daarom lopen er mensen zoals ik rond om u te helpen. Misschien zoekt u iets specifieks?"
"Ik ben op zoek naar kennis. Niet naar kennis van het verre verleden, of geschiedenis, maar kennis over een recente gebeurtenis. Ik dacht dat, omdat u hier veel kennis vergaart, misschien al wel iets meer nieuws heeft dan er op straat circuleert."
"Dat hangt ervan af vrouwe," sprak de man; "over welke recente gebeurtenis wilt u iets weten?"
"Over..;" Tis slikte, "Over het schudden van de aarde en wat er precies gebeurd is."
De man keek haar aan en dacht even. "Ik weet dat er wat boeken zijn over het verleden van het schudden van de aarde, maar ik neem aan dat u spreekt over de gebeurtenissen van een paar dagen geleden?"
Tis knikte.
"We zijn hier in het Archivae altijd bezig met het verzamelen van informatie. Op dit moment hebben we nog niet veel betrouwbare bronnen die ons kunnen vertellen wat er precies is gebeurd. Er zijn geruchten dat de landen buiten deze provincie verzwolgen zijn door de aarde en dat we ons nu ineens op een eiland bevinden." De man wendde zijn blik naar een tweetal dat het gangpad inliep, en richtte zich weer tot Tis." Maar dat zijn geruchten. We hebben een aantal verkenners eropuit gestuurd om deze geruchten te onderzoeken. Over een paar dagen verwachtten we ze terug. Dan weten we meer. Misschien kunt u over een paar dagen terugkomen?"
Teleurgesteld knikte Tis. Een vraag welde in haar op. "En de Megantrix?"
De man glimlachte. "De Megantrix en zijn familie waren op het moment van de beving hier in de buurt. Hij heeft een boodschapper gestuurd die ons beval om zo snel mogelijk informatie te verzamelen en naar hem te brengen."
Tis dacht even, en de archivaris keek haar aan. "Dan zal ik over een paar dagen nogmaals hier langskomen. Kan ik dan naar u vragen?"
"Natuurlijk. Mijn naam is Talon. Tot over een paar dagen dan."
Tis keek de man na, terwijl hij het gangpad uitliep. Ineens zag ze dat het tweetal naar haar keek, en ze sloeg de ogen neer. De langste van de twee keek naar haar en fluisterde wat tegen de andere man, die een zwaard en lederen armer droeg. Vervolgens liep hij op Tis af.

"Pardon, vrouwe, ik kon niet het helpen maar ik hoorde wat Talon tegen u zei. U bent op zoek naar informatie over de beving?"
Tis keek op, en knikte. De man vervolgde. "Mijn naam is Michal. Ik ben een Cashel van Lun, en dit is mijn Tempelion, Narel. Zullen we even ergens gaan zitten?"
Tis knikte en liep met de man mee. Ze had wel veel gehoord over de geloven en hun Cashels, maar haar ouders hadden nooit veel aan godsdienst gedaan. De mis die een enkele keer in hun buurt gehouden werd door verschillende Cashels, vond altijd plaats in Cappamore. Voor Frenk en Marla was het lastig om een mis bij te wonen omdat ze altijd druk bezig waren op de hoeve. Mas had wel eens een mis van Mil bijgewoond, en Tis verteld dat 'die Cashels' de natuur zagen als moeder van al het leven, wat hij een interessante gedachte vond. Tis had geinteresseerd geluisterd naar zijn verhaal, maar ze had zelf nog nooit een mis bijgewoond,.
Talon leidde haar naar een plek waar de kasten uiteen weken en een kleine opening tussen de rijen en rijen van boeken viel. Daar stonden twee houten stoelen, en Talon gebaarde dat ze moest gaan zitten. Zelf nam hij plaats op de andere stoel. Tis zakte in de stoel.
"Wat is je naam, kind?" vroeg Michal. Zijn vriendelijke bruine ogen stonden geïnteresseerd, en hij leek diep naar binnen te kijken.
"Ik ben Tis."
"Wel, Tis, ik zal je eens wat vertellen. Narel en ik waren onderweg van een andere provincie naar het Sacrilor. We reisden op vertil, wat ons geluk was. Een paar dagen geleden waren we bij de breekgrens. De vertil werden onrustig, en we voelden dat er iets mis was. Eigenlijk wilden we rusten, maar we zijn toch doorgereden. Toen we op de volgende heuveltop waren, begon het beven. Ik neem aan dat je wel gezien hebt wat er gebeurde met de aarde, en hoe ze openscheurde."
Tis knikte, en Michal vervolgde zijn relaas.
"De heuvel scheurde en begon af te brokkelen. Grote brokken aarde en rots rolden weg onder de hoeven van onze vertil, en mijn vertil raakte in paniek. Hij rende ervandoor, richting Lout. Narel had veel meer controle over zijn vertil, en hield hem strak in de hand. Hij reed me achterna, en een hele tijd nadat het scheuren en schudden ten einde was haalde hij me in. Het is en wonder dat ik zo lang ben blijven zitten, maar goed."
Michal lachte en keek even naar Narel, die op zijn gemak om zich heen keek. Narel keek Tis even aan en glimlachte. Michal knikte even naar zijn Tempélion en ging verder met zijn verhaal.
"We besloten om te gaan kijken wat er gebeurd was, en toen we voorzichtig de heuveltop weer naderden zagen we dat er een hoop veranderd was. Ineens zagen we Osmonaat...terwijl we nog geen uur daarvoor een groot stuk land daar was. Als we te voet waren geweest..."
Tis boog haar hoofd en zuchtte even.
"We zijn zodra we in het Sacrilor aankwamen naar de Quintor gegaan om te vertellen wat we gezien hebben, en vandaag kwamen we hier om de geleerden van het Archivae in te lichten. Nu, vertel me nu eens hoe jij hier komt."
Tis vertelde de man alles over Kerl en haar reis van Cappamore naar Tinnamon. Michal luisterde geinteresseerd en knikte. "Je broer, Kerl, had je een goede band met hem?"
"Ja, heer. Hij was mijn jongste broer, en hoefde nog niet te helpen op de hoeve van mijn ouders. We waren vaak lange uren in het bos, en oefenden met stokken omdat hij bij de Dreghori wilde."
Narel draaide zich richting Tis. Zijn stem was zachter dan ze verwacht had, en hij richtte zich direct tot haar. "Je kan met een zwaard overweg?"
"Nouja…we oefenden met stokken, maar Kerl zei dat ik waarschijnlijk beter kon vechten dan de meeste van zijn compagnie-genoten."
Vervolgens wendde ze zich weer tot Michal. "Denkt u dat de rest van het land nog bestaat? Dat mijn broer nog in leven is?"
Michal zuchtte. "Tis, ik weet het niet. De heuvels waar wij overheen reden zijn weg, misschien wel verdwenen in Osmonaat. Ik weet niet wat er met de rest van Dayar gebeurd is."
Michal dacht na, en de korte stilte herinnerde Tis weer van haar omgeving. De lucht was nog steeds vol boeken, een zacht gefluister klonk in de ruimte.
"Luister, Tis. Over een paar dagen zal er veel meer nieuws zijn. Tot die tijd blijf je hier in Tinnamon?"
Tis knikte.
"Goed, Narel en ik zullen de komende dagen nog wel vaak hier terugkomen. Ik weet zeker dat we elkaar nog wel tegen zullen komen. Misschien kan ik je nog wat vertellen over Lun, maar ik denk niet dat je hoofd daar nu naar staat."
Michal stond op en bedacht zich nog. "Als ik wat meer nieuws hoor, waar kan ik je dan vinden, Tis?
"Ik verblijf in een reishuis vlakbij de markt."
"Ah, dat ken ik wel. Mocht ik meer nieuws horen, dan zal ik daar een boodschap achterlaten voor je."
"Danku." Zei Tis, en met een laatste glimlach draaiden de Cashel en zijn Tempelion zich om en liepen het gangpad uit. Tis bleef nog even staan, ze mijmerde wat over de boeken maar uiteindelijk besloot ze toch het daglicht weer op te zoeken.

7.

De dagen die volgden waren voor Tis gevuld met ontdekking van Tinnamon. Ze dwaalde dromerig door de straten en bekeek vele huizen en winkeltjes geinteresseerd. Ze kocht echter niets, want ze wist niet hoe lang ze nog in Tinnamon moest verblijven. De edelsteentjes in haar beurs leken een bevestiging van een spoedige thuisreis, en al het nieuws wat ze had was slecht. Niets wees erop dat Kerl nog leefde, maar er was ook geen bevestiging dat hij dood was. Tis durfde niet met dit nieuws thuis aan te komen, en er leefde nog een sprankje hoop in haar hart. Dus liep ze door de straten en gaf ze ogen en oren goed de kost. De meeste roddels die ze opving gingen over plaatselijke handelaren of buren, en de roddels over de beving gingen meestal over welke huizen er ingestort waren.

Na haar derde nacht in Tinnamon hield Tis het niet meer uit. Ze betaalde de waard om nog een nacht in de herberg te kunnen verblijven, en liep richting het Archivae. Haar ronddwalingen in Tinnamon hadden haar al bekender gemaakt met de straten en zonder hulp wist ze het gebouw weer te vinden. Ze vroeg een klerk naar Talon, en na even gewacht te hebben zag ze Talon op haar af komen.

"Ach, nu weet ik het weer. U was hier enkele dagen geleden ook al. Zullen we even ergens gaan zitten?" vroeg Talon haar zodra hij dichterbij was gekomen. Moeiteloos zocht hij zijn weg tussen de hoge muren van kasten naar een aantal stoelen. Hij gebaarde dat Tis moest gaan zitten en nam zelf ook plaats. "Goed, ik kan me herinneren dat je iets wilde weten...maar ik kan me niet precies voor de geest halen waarover?"
Tis haalde diep adem, en vertelde Talon nogmaals dat ze meer wilde weten over de beving en of er iets vernomen was van de andere kant van Dayar. Talon keek haar geinteresseerd aan en onderbrak haar ineens.
"Ach ja, nu weet ik het weer. Onze verkenners zijn al wel weer teruggekeerd. Maar veel meer weten we niet. Er zijn berichten dat Cappamore, Tinnamon en Lout min of meer ongeschonden zijn. Dit zijn de enige drie nederzettingen zijn die zich op het nieuw gevormde eiland bevinden. Het lijkt erop dat de rest van Dayar verdwenen is in Osmonaat. Zover als het oog reikt is Osmonaat. De kans dat de rest van Dayar ongeschonden is, is nihil."
Tis staarde naar Talon. Haar gezicht leek gevoelloos, en het was net alsof iemand haar met een tak op haar achterhoofd had geslagen. Na een schijnbaar eeuwigdurend moment vroeg Talon iets aan haar, maar zijn woorden drongen niet door tot haar hersens. Ineens realiseerde Tis zich dat hij haar vragend aankeek. "Wat zei u?" vroeg ze.
"Is alles in orde?"
"Ja...jaja...nee alles is prima. Dit is alle informatie die u heeft?
Talon knikte. "Het zijn natuurlijk de eerste berichten, alles moet nog grondig onderzocht worden, maar de verkenners waren duidelijk over het feit dat we ons ineens op een eiland bevinden. Kan ik verder nog iets voor u doen?"
Tis schudde haar hoofd en staarde naar haar schoot. Talon stond op en bleef even staan. Tis sprong snel ook op. "Dank u wel voor uw hulp, u was allervriendelijkst."
Talon knikte en verontschuldigde zich. Hij liep het gangpad uit en verdween tussen de boekenkasten.

In een waas van verbijstering liep Tis de straat op. De zon prikte haar huid en ze wreef over haar wangen. Geen tranen. Ze was blij dat Talon niet meer gevraagd had. Haar voeten zetten in beweging en Tis dwaalde door de stad. Gedachteloos staarde ze naar winkels en marktkraampjes. Ergens achter in haar hoofd realiseerde ze zich dat het nu zeker was dat Kerl nooit meer thuis zou komen, maar ze duwde de gedachte vlug weg zo gauw ze tranen op voelde komen. Toen de zon onderging bevond ze zich weer bij de herberg en ging ze naar binnen.
Eenmaal in de herberg zette ze zich aan een van de achterste tafels in de gelagkamers en een passerende serveerster zette een maaltijd voor haar neer. In gedachten verzonken begon Tis automatisch te eten. Ze staarde naar het tafelblad en liet een dikke mist van geluidloosheid alle rumoer om haar heen doen wegvagen.

8.


"Narel, weet jij nog waar dat meisje, Tis, verbleef hier in Tinnamon?" vroeg Michal aan zijn trouwe Tempelion. "Wat zou je ervan zeggen als we haar eens op zouden zoeken?"
Narel knikte. Als zijn Cashel zoiets aan hem vroeg, werd er van hem verwacht dat hij voorbereidingen zou treffen voor een kort uitstapje naar de stad. De beleefde vraag was voor een Tempelion als een order, maar tegenspraak werd niet uitgesloten. Michal was een redelijke man en luisterde vaak naar de adviezen van Narel. Als Michal een order gaf, was daar altijd een zekere mate van bespreekbaarheid in aanwezig. Slechts zelden moest een Tempelion gestraft worden voor ontrouw of ongepast gedrag.
Narel gaf Michal zijn cloak aan en sloeg er zelf ook een om. De lederen bescherming droeg hij bijna altijd en zijn zwaard was zelden uit de schede. Michal stapte de gang op en Narel liep achter hem aan het Sacrilor uit.
De voetreis naar de herberg vlakbij de markt verliep vrijwel zwijgend. Narel wees bijna onmerkbaar naar straten die ze in moesten, maar verder sprak hij weinig. Meestal liep Michal een halve stap voor hem, en toen ze bij de herberg aankwamen stapte Michal als eerste door de deur.
Ze liepen met zekere tred naar de toog en terwijl Narel de aanwezigen in zich opnam klopte Michal op de bar voor de waard zich omdraaide om hen aan te kijken.
"Sacre Lun, beste man. Wij zijn op zoek naar een reizigster uit Cappamore. Haar naam is Tis, een lange vrouw, met donker haar."
De waard keek even joviaal naar de goed geklede heren, en wees vervolgens naar een hoekje, waar Tis nietsziend op een stuk brood kauwde. Pas toen de mannen tussen haar en het haardvuur gingen staan, merkte ze dat er iemand voor haar stond.

Tis keek omhoog en zag de vriendelijke gezichten van Michal en Narel. Ze slikte een vrij droog stuk brood door en glimlachte voorzichtig.
"Goedenavond Tis;" sprak Michal, "mogen we even bij je komen zitten?"
Tis knikte. De vriendelijke ogen van Michal stonden in zekere zin ernstig, en Narel leek iedereen in de herberg in de gaten te houden terwijl hij vriendelijk naar haar glimlachte.
Tis keek even naar haar bord, er lagen nog wat kleine stukjes brood op. "Wilde u nog wat eten? Ik kan wel wat bijvragen."
"Nee, Tis, dat hoeft niet. Narel en ik hebben al gegeten." Sprak Michal terwijl hij ging zitten. "Hoe gaat het met je? Weet je al wat meer over je broeder?"
Tis keek naar haar bord en slikte even. "Ik ben vanmorgen bij het Archivae geweest. Talon vertelde me dat...de rest van het land verzwolgen is door de aarde en dat we ons nu op een eiland bevinden." Een traan rolde over haar wang.
Michal zweeg begrijpend even. "Dat nieuws heb ik ook gehoord. Daarom wou ik je nog even opzoeken."
Tis zuchtte, en Michal vervolgde. "Waar denk je dat je broer nu is?"
"Mijn broer is dood. Verzwolgen door de aarde. Weg. Hij zal nooit meer naar huis kunnen gaan."
Michal knikte. "Je broer is gestorven terwijl hij deed wat hij met zijn hele hart wilde doen. Maar Moeder Maan waakt nu over hem. Hij staat nu als een mooie ster aan de hemel, tussen alle andere sterren. Ik durf te wedden dat je zijn liefde nog kan voelen als je vanavond uit het raam kijkt."
Narel keerde terug aan de tafel, met drie kroezen. Tis had niet eens gemerkt dat hij even weg was geweest, maar dankbaar nam ze een kroes in haar handen. Ze staarde naar het witte vocht, en ze realiseerde dat het melk was wat hij voor haar had gekocht. Ze glimlachte dankbaar tussen haar tranen door. Michal vervolgde zijn verhaal, en Tis luisterde geboeid.
"Ik denk dat je wel weet dat de lucht vol staat met ontelbare sterren. Het lijkt wel alsof er iedere avond meer bijkomen. Al die sterren stralen van liefde, naar ons. Ze zijn degenen die we tijdens ons leven verloren hebben. Moeder Maan staat in hun midden en beschermt ze, zodat zij op hun beurt ons kunnen herinneren aan de pracht van het leven. Je broer staat daar nu ook bij. Herinner hem niet als een dood lichaam, maar als een mooie ster. Je broer heeft je niet verlaten, hij houdt nog steeds van je. Als ster zal hij naar je kijken."
Tis dacht na. Ze liet de woorden van Michal inzinken, maar een traan rolde nog over haar wang.
Ineens sprak Michal weer. "Misschien kunnen we samen een gebed opdragen aan Moeder Maan, om te vragen of ze over je broeder wil waken."
"Ik ben niet erg bekend met het geloof van Lun;" stribbelde Tis tegen. Ze was niet zeker wat Michal wilde, maar een gebed opdragen klonk haar vreemd in de oren."
"Dat geeft niet. Als je niet wilt, hoeft niets. Maar je mag gerust mee."

9.

Net buiten de stad wees Michal een plekje aan op een heuveltop. Narel keek nog altijd oplettend om zich heen, maar ontspande wat toen ze uit de drukke straten een weide inliepen. Half-verdoofd liet Tis zich leiden en liep ze blindelings achter de Cashel en zijn Tempelion aan.
"Hier is prima;" zei Michal.
Hij draaide zijn gezicht richting de maan, die als een heldere sikkel aan de lucht stond, omringd door sterren. Een laatste wolkenflard werd bleek beschenen, maar voor de rest was de lucht leeg van wolken. Met Tis links en Narel rechts naast zich, haalde Michal diep adem sprak hij met heldere stem een dankgebed uit.

Moeder Maan
Danku dat de sterren naast u staan
Dat u hen beschermt van pijn en leed
Dat u ons herinnert zodat wij hen niet vergeten
Danku dat onze geliefden veilig zijn
In uw rijke maneschijn
Dat wij voor u mogen staan
Danku Moeder maan

Michal draaide zich naar Tis toe. "Lun staat voor Maan. De Maan is de moeder en beschermer van onze overleden dierbaren. Dankzij haar zijn zij veilig. Sluit nu je ogen en adem diep in."
Tis gehoorzaamde en hoorde dat Narel ook de frisse nachtlucht opsnoof.
"Denk aan je broer, zie zijn gezicht en voel hoe hij je aanraakte. Voel je liefde voor hen. En open dan je ogen en kijk naar die ene speciale ster die jou die liefde laat voelen."
Tis opende haar ogen. Naast de maan fonkelde een blauwige ster, en een snik welde in haar op.
"Adem nog eens goed in, Tis. Blijf naar je ster kijken en dank dan in je hart Moeder Maan dat ze over je broer waakt."
Tis gehoorzaamde weer. Of het nu de frisse nachtlucht was of de liefde die ze voor Kerl koesterde, ze voelde zich beter. In het licht van de maan leek het net alsof ook zij beschermd werd.

Michal knikte tevreden. Tis pakte het snel op, en hij zag haar opluchting toen ook zij de kracht van Lun door zich heen voelde stromen. Hij kon het aan haar zien. Het deed hem goed om zo mensen te helpen, maar hij had andere verplichtingen. Om nu dit moment van haar af te pakken zou wreed zijn.
"Geniet gerust van de omgeving en dit moment. Narel, wil jij haar later naar de herberg vergezellen? Ik moet helaas op dit moment terug naar het Sacrilor."
Michal zag de verontruste blik van Narel en gebaarde dat het wel goed zou komen. Hij fluisterde: "Het is niet ver weg, ik heb mijn dolk bij me en zonder jou red ik het ook wel. Zorg jij maar voor Tis."
Met een lichte tegenzin knikte Narel, en Michal draaide zich om.
"Danku" zei Tis tegen hem. Hij hield even een pas in en glimlachte over zijn schouder naar haar.

Narel keek nog een laatste keer de omgeving rond en plofte vervolgens op het gras neer. Tis volgde zijn voorbeeld. Zij aan zij keken ze naar de sterren. Na een tijdje draaide Narel zich naar Tis toe en vroeg "Vertel eens over je broer. Je houdt veel van hem, ik merk het aan je."
Tis zuchtte, en vertelde. "Kerl was mijn jongste broer, hij was maar een jaar ouder dan ik ben. Alles wat hij deed was zo vol met passie. Ondanks het feit dat hij soms nogal slungelachtig overkomt was hij altijd heel lief voor me." Tis glimlachte warm. "Toen hij eenmaal zeker wist wat hij met zijn leven wilde doen kon hij over niets anders meer praten. Hij was zo vol van de Dreghori, en hij wilde later lijfwacht van de Megantrix worden." Tis zweeg even. "Dit was zijn droom. Hij heeft er maar zo kort van kunnen genieten."
Tis rilde even. De nacht was erg fris.
"Wat is jouw droom?" vroeg Narel.
Tis zweeg. Wat was haar droom? "Ik weet het niet." fluisterde ze, en ze sloeg haar blik neer. Narel sloeg een deel van zijn cloak om haar heen.
"Hoe ben je een Tempelion geworden?" vroeg Tis.
"Michal heeft me gevonden en laten opleiden. Ik was toendertijd een ruwe knaap die alles deed om hogerop te komen. Ik had altijd een grote mond...wilde mezelf constant bewijzen. In de tijd dat ik daarmee worstelde liep ik Michal tegen het lijf. Ik heb zovaak mogelijk de mis van Michal gevolgd, en op een dag bood hij aan me onder zijn hoede te nemen. We hadden toen al veel gepraat, maar zijn aanbod kwam als uit het niets. Ik heb er erg lang over gedacht, maar toch heb ik hiervoor gekozen."
Ze zwegen weer een tijdje. Samen onder een warme cloak genoten ze van de prachtige sterrenhemel. Ineens sprak Narel weer. "Hoe zou jij het vinden om Tempelion te zijn?"

10.

De volgende ochtend werd Tis wakker in de stralen van de zon. Narel had haar vergezeld naar de herberg. Ze had hem verteld dat ze niet wist of haar ouders het goed zouden keuren dat hun dochter ook het zwaard ter hand wilde nemen en ver van huis haar toekomst wilde doorbrengen. En dat ze het zelf ook niet wist of ze het wel wilde. Met een knikje van zijn hoofd had Narel gereageerd. Toen ze bij de herberg kwamen had hij zich omgedraaid en was de duisternis van de straten ingelopen.
Nu lag ze daar, op het bed in de herberg. Door het raam zag ze de zon al vrij hoog aan de lucht staan. Snel waste ze zich en pakte ze haar boeltje bij elkaar. Met haar staf en bundeltje, wat veel kleiner was dan op de heenweg, daalde ze de trappen af.

De waard knikte naar haar toen ze van de trappen afliep, en keek gretig naar haar benen op de houten treden. Tis deed net of ze het niet zag, en liep naar hem toe.
"Ik zal vandaag vertrekken. Kan ik nog ontbijten of is het al te laat?"
De waard keek langs haar heen naar een tafel achter haar, en richtte vervolgens zijn blik weer op haar gezicht. "Ik zal uw ontbijt gaan klaarmaken. De Cashel vroeg vanmorgen nog naar u. Hij zit daar te wachten, aan de tafel."
Tis draaide zich direct om een keek recht in de ogen van Narel. Hij had vlak achter haar gestaan zonder dat ze het door had gehad.
"Goedemorgen Tis. Michal wilde je nog even spreken, als dat schikt."
Ze glimlachte nerveus naar hem - hij stond wel erg dichtbij - en schoot langs zijn brede schouders. Vervolgens nam ze plaats aan de tafel. Michal volgde haar bewegingen, hoe ze voorzichtig de bewerkte staf van Mas tegen de tafel aanzette zodat hij niet om zou vallen. Hij glimlachte vriendelijk naar haar toen ze hem aankeek.
"Goedemorgen Tis. Het spijt me dat ik gisteravond ineens weg moest."
"Oh;" zei Tis; "Dat geeft niets. Narel heeft me veilig hier gebracht."
"Ja, daar twijfelde ik geen moment aan. Met hem in de buurt voel ik me nooit bedreigd. Hij is een goede Tempélion, en hij ziet meer dan vier verkenners van de Dreghori."
Michal glimlachte, en Narel ging zo aan de tafel zitten dat hij het grootste deel van de herberg kon overzien. De waard kwam uit de keuken lopen met een bord, wat hij voor Tis neerzette.
"Eet smakelijk;" mompelde hij voor hij weer achter de toog ging staan.
"Behalve dat is hij natuurlijk ook een goede zwaardvechter, en kan hij sporen lezen in de natte aarde. Tempelions hebben vele kwaliteiten. Hij heeft al meerdere keren mijn leven gered, direct of indirect;" Vervolgde Michal zijn verhaal. "Hij heeft je vast al verteld hoe hij mijn Tempelion is geworden. Ik heb nooit een minuut spijt gehad dat ik hem onder mijn hoede heb genomen."
"Heeft u dan bescherming nodig?" vroeg Tis, terwijl ze boter op een vers stuk brood smeerde.
"Iedereen heeft een zekere vorm van bescherming nodig, al is het alleen een stenen muur die de wind tegenhoudt. Narel beschermt mij met zijn zwaard en leven, en ik zorg voor hem, zorg dat hij voedsel en een dak boven zijn hoofd heeft. We hebben elkaar nodig. In het Sacrilor lopen vele Cashels en Tempelions rond, en allen hebben ze een soortgelijke band. De Quintor is het hoofd van onze orde, hij heeft ook een Tempelion. Helaas sneuvelen er ook wel eens Cashels en Tempelions. We zijn altijd op zoek naar sterke mannen en vrouwen die bereid zijn om voor Lun te kiezen. Zeker in deze moeilijke tijd, nu velen van onze broeders en zusters verloren zijn door de Grote Ramp, jazeker, zo wordt de aardverschuiving nu al genoemd, zijn we zoekenden."
Michal schoof even in zijn stoel.
"En ineens kwam jij op ons pad. Zoekend naar je eigen broeder. Je blijkt met een zwaard om te kunnen gaan. Dan kom je in aanraking met Lun en verdriet; op hetzelfde moment bereikt ons het nieuws dat zovelen van onze broeders en zusters verloren zijn. Onze rangen zijn uitgedund. Ook wij zijn zoekend en worstelen met ons verdriet. Het kan bijna geen toeval zijn. Vandaar ook mijn vraag." Michal pauzeerde even. "Tis, wil je met ons meekomen naar het Sacrilor om getraind te worden als Tempelion?

Tis stokte. Dus de vraag van Narel de voorgaande avond was niet alleen om gezellig te praten, dat was een vorm van sfeer proeven, kijken hoe ze zou reageren. Haar gedachten vlogen alle kanten op, koortsachtig probeerde ze een antwoord te bedenken.
"Ik weet niet wat ik met mijn leven wil;" antwoordde Tis voorzichtig; "maar mijn hele leven op de hoeve van mijn ouders door te brengen lijkt me niets. Trouwen met een man, en dan zijn kinderen baren…dat lijkt het pad te zijn wat iedereen voor me bedacht had. Maar hoe lang kan een vrouw tevreden zijn met dat wat ze heeft en niet verlangen naar iets nieuws, iets anders?"
Tis zuchtte. "Eerlijk waar, ik zou het leven wat u me aanbiedt graag leiden, maar ik denk dat mijn ouders me zouden vastbinden voordat ik een zelfde leven zou gaan leiden als...als Kerl."
"Wat wil je zelf, Tis?" vroeg Narel.
Tis keek op van haar bord. Ongemerkt had ze haar blik verschoven dat ze niet in de ogen van de Cashel tegenover haar hoefde te kijken. Ze keek Michal en Narel aan. "Mijn hele hart zegt ja. Maar ik kan nog geen beloftes doen. Ik zal eerst moeten kijken hoe mijn ouders reageren."

Michal knikte, de rimpeltjes bij zijn ogen maakten zijn uiterlijk vol plezier. Hij was blij met haar antwoord. "Goed dan." Hij rommelde in een leren tas die aan zijn riem hing, en haalde er wat uit.
"Deze is voor jou. Het is een herinnering aan de leer van Lun. Denk aan hoe Moeder Maan over je broer waakt. En herinner dat je broer deed wat hij het liefste wilde doen. Laat jezelf niet terugduwen in een leven wat je niet wil leiden. Volg je hart."
Tis nam aan wat Michal naar haar toestak. Het was een lederen koord met een zilveren hanger van Lun. Ze deed de ketting over haar hoofd en bekeek hem zorgvuldig.
"In vijf dagen moet ik toevallig in Cappamore zijn. Ik wil in ieder geval een mis houden. Dan kan je ons op komen zoeken en je beslissing met ons delen."
Tis knikte en bedankte de Cashel en zijn Tempelion. Ze stonden op en verlieten de herberg. Ze at de laatste resten brood op en stond op. Met een laatste gebaar stapte ze het reishuis uit, de straat op, en sloeg de weg naar Cappamore in. Naar huis.

11.

De reis terug naar Cappamore verliep voorspoedig. Het weer hield zich goed, de vogels floten en Tis had tijd genoeg om na te denken over de recente gebeurtenissen. Kerl was plotseling uit haar leven verdwenen, maar de kans van haar leven kwam kort daarop op haar pad. Haar voeten liepen automatisch door terwijl in haar hoofd de vele mogelijkheden maalden. Voor ze het doorhad liep ze al door Cappamore heen, en werd ze aangestoten door de massa mensen die over de markt drongen. Het leven ging door, en zo ook in Cappamore. Vrouwen en mannen prezen hun koopwaar luidkeels aan, en Tis besloot om nog even de herberg in te gaan om haar nieuws te delen, zoals Bertha haar op heenweg gevraagd had.

Binnen in de herberg was de lucht stil en het licht zacht. Aan verschillende tafels zaten kooplieden met dobbelstenen of dranken. Tis liep naar de toog en begroette de waard. Net toen ze wat wilde bestellen kwam zijn vrouw uit de keuken gelopen. Ze herkende Tis en begroette haar met een glimlach.
"Goedendag vrouwe, brengt u nieuws uit Tinnamon met u mee?"
Tis glimlachte en knikte. "Zeker. Ik heb gehoord wat de verkenners van het Archivae op bevel van de Megantrix gezien hebben;" begon ze haar verhaal. Bertha luisterde geboeid en sloeg een hand voor haar mond toen Tis sprak over de verdwenen landen.
"Er is niets meer over van Dayar, behalve de landen rond Tinnamon, Cappamore en het dorp Lout, zo luidde hun rapport;" besloot Tis haar verhaal. Ze zuchtte en keek naar de beker melk die de vrouw voor haar neerzette.
"Dat is inderdaad slecht nieuws;" verzuchtte Bertha. "Maar ik ben blij dat we iets meer weten. Gelukkig woont de kleine familie die ik heb hier in Cappamore."
Tis dronk de mok leeg en legde haar laatste steentje op de toog.
"Ik zal weer verder reizen, maar ik hoop over een paar dagen weer terug te komen."
Bertha knikte en bedankte Tis dat ze met het nieuws de herberg binnen was gestapt.

Voor haar gevoel niet veel later, liep Tis de laatste heuvelrug op. Cappamore lag achter haar, en de heuvel voor haar leek hoger dan ooit. Het slechte nieuws wat ze met zich meebracht en de beslissing of ze moest blijven of zou weggaan van haar ouderlijk huis woog zwaar op haar hart. Boven op de heuvel stopte ze en keek ze naar de hoeve. Ze stond naast de zwerfkei waar ze als kind graag zat te dromen. De herinnering benadrukte de keuze die ze had, en ze merkte op dat de hoeve kleiner en kwetsbaarder leek dan eerst. Een paar vertil graasden op de heuvelrug achter de hoeve en een tredanya snelde over het erf. Met een zucht zette ze zich weer in beweging.

Toen ze de hoeve binnentrad zag ze haar vader Frenk aan de keukentafel zitten, en ze hoorde wat gerommel vanuit de keuken. Blijkbaar was haar moeder bezig met het avondeten. Frenk keek op toen ze de deur zachtjes achter zich sloot.
"Tis..." sprak hij. Even bleef hij stil zitten, maar hij kwam met een ruk overeind van de stoel en omhelsde zijn dochter stevig.
"Marla! Marla!" riep hij richting de keuken; "Roep de jongens, Tis is terug!"

Even later, toen de familie gekalmeerd was over het feit dat Tis weer teruggekeerd was, en ze allemaal rond de tafel zaten met het avondeten, vroeg Frenk haar te vertellen wat ze te weten was gekomen.
Tis begon te vertellen over haar reis naar Cappamore en hoe niemand daar wat wist.
"Toen ik in Tinnamon aankwam, heb ik eerst een reishuis opgezocht. Ik vond er een vlak bij de markt, met een vriendelijke waard en een schone kamer. Daar heb ik aan de waard gevraagd of hij wat wist. Maar hij wist niets, er waren niet veel reizigers dus hij kwam geen nieuwtjes te horen. Hij bood me een drank aan en zorgde voor een gids naar het Archivae."
Mas knikte. Hij had wel eens van het Archivae gehoord en herkende de naam. Tis vervolgde.
"Daar werd ik aangesproken door een archivaris, genaamd Talon. Ik vroeg hem of hij wat nieuws had over de aardbeving. Hij vertelde me dat er verkenners op weg waren en dat ze na enkele dagen wel meer nieuws hadden. Talon vroeg me later weer terug te komen. Ook vertelde hij me dat de Megantrix veilig was."
De familie zuchtte. Ze waren bezorgd geweest over het land, en hun leiders, bijna net zo bezorgd als over Kerl en Tis, ver van huis.
"Ik praatte die dag nog met anderen, waaronder een Cashel van Lun. Hij vertelde dat hij op reis was geweest op de dag van De Grote Ramp. Zo wordt in Tinnamon het schudden nu al genoemd. En ik ben bang dat die naam maar al te waar is."
Tarn fronste even, maar Frenk gebaarde dat ze door moest gaan met haar verhaal.
"Toen ik na een paar dagen weer terugkeerde naar het Archivae, vertelde Talon dat de verkenners weer teruggekeerd waren. Talon vertelde me dat alleen Cappamore, Tinnamon en Lout min of meer ongeschonden zijn. Het lijkt erop dat de rest van Dayar verdwenen is in Osmonaat."
Marla slaakte een kreet, en Frenk sloeg een arm om zijn vrouw heen. Tarn en Mas keken elkaar aan en keken vervolgens beiden naar Tis.
"Het spijt me dat ik geen beter nieuws heb. Ik heb nog meer mensen gevraagd wat zij wisten maar zelfs te Cashel van Lun had geen beter nieuws. Hij bevestigde dit verhaal."
Marla was ondertussen in snikken uitgebarsten en ook Mas wreef nu over haar rug om haar te kalmeren. Frenk keek Tis aan, en ook in zijn ogen stonden de tranen.
"Dan is het dus toch waar wat we vreesden. Kerl zal nooit meer thuiskomen."
Tis knikte, en staarde naar haar snikkende moeder. De tranen die ze in haar hart voelde opwellen, duwde ze weg. Ze had in Tinnamon al gehuild, en ze voelde dat ze nu sterk moest zijn.
Verslagen keek de familie naar het tafelblad, ieder verzonken in zijn eigen gedachten.
Na een tijdje stopte het snikken van Marla, en stonden zij en Frenk op. Marla keek naar Tis en meldde dat zij maar vroeg naar bed moest gaan. "Je zal wel moe zijn van de reis. Ik denk dat we allemaal maar vroeg naar bed moeten gaan."
Met die woorden stonden de broeders ook op van de tafel. Iedereen liep de kamer uit, en Tis kroop ook in haar bed. Ze kon de slaap niet vatten, en dacht na over haar toekomst. De schok dat Kerl echt dood was en nooit meer terug zou komen was in volle hevigheid op de familie losgebarsten. Ze keek naar buiten en zuchtte. Een blauwe ster straalde helder naast de maan.

12.

Ondanks het slechte nieuws wat Tis naar huis gebracht had en de vermoedens van iedereen bevestigde, moest het leven op de hoeve gewoon doorgaan. De vertil merkten weinig van het feit dat een van de zonen overleden was, en loeiden om verzorging zoals iedere morgen.
Al een paar nachten sliep Frenk slecht, en met een frons op zijn gezicht stapte hij uit zijn bed. Marla draaide zich om in haar slaap.
Toen Frenk de keuken binnenkwam, trof hij Tis daar aan. Ze was al bezig met brood smeren en keek glimlachend naar hem op. In haar ogen zag hij verdriet en twijfel.
"Tis, waarom ben jij nu al op?'
"Ik kan de slaap de laatste paar nachten niet goed vatten vader. Er tollen vragen en problemen door mijn hoofd;"
Frenk keek hoe ze wat brood bijpakte en ook die boterhammen smeerde. "Wat spookt er door je hoofd, meisje?"
"Kerl verliet zijn thuis om zijn droom achterna te gaan. Zijn leven nam een nieuw pad. En ik vroeg me nu af wat mijn pad is."
Frenk pakte het brood wat ze gesmeerd had van haar aan, en samen gingen ze aan tafel zitten om te eten. Voor zijn drie zonen had Frenk altijd een levensdoel voor ogen gezien. Zij drieen zouden de boerderij van hem overnemen en het bedrijf voortzetten. Het was misschien niet realistisch geweest om te denken dat drie mannen in een kleine hoeve konden wonen, met hun gezinnen. Daarom had Frenk toegestemd dat Kerl bij de Dreghori zich aan ging melden. Alhoewel het zijn zoon verder van huis zou brengen - verder dan hij eerst had verwacht - zou de hoeve blijven bestaan. Mas en Tarn spraken niet over andere toekomstplannen.
Maar Tis. Zijn dochter. In vele opzichten was ze zijn oogappeltje geweest, het mooie lieve meisje dat kon dansen als een vlinder in de zon.
"Ik denk dat ik stiekem altijd hoopte dat je hier bij me zou blijven;" verzuchtte Frenk; "maar ik vermoed dat er een reden is dat je deze vraag stelt?"
Tis knikte. Het aanbod van Michal had de hele nacht in haar hoofd getold, en ze had er lang over nagedacht. Ze had de mogelijkheden overwogen: trouwen, misschien zelf een boerderij beginnen, of een nieuw pad inslaan, maar een die haar ver van thuis voerde.
"De Cashel van Lun, Michal, heeft me een aanbod gedaan. Hij vroeg of ik me aan wilde sluiten bij de orde van Lun als Tempélion."
"Een Tempelion? Dat is een beschermer van de Cashel, is het niet? Waarom zou hij denken dat je dat...oh." Hij zweeg even. "De droom van Kerl spookt ook door jouw hoofd. Zwaarden vergieten bloed Tis. Zij vernietigen vertil en gewas, het scheurt families uit elkaar. Dat merkten wij hier al. In een uithoek van het land."
Even was Frenk stil. Toen vervolgde hij; "Heb je hier goed over nagedacht?"
Tis knikte.
"Waarom zou je het willen doen? En waarom zou je het niet willen doen?"
"Ik sta nu op een kruising in mijn leven, vader. Ik kan doorgaan zoals het altijd ging, en hier op de hoeve blijven. Misschien een eigen boerderij beginnen, of een kaasmakerij. Trouwen en kinderen krijgen misschien. Of ik kan weer teruggaan naar Cappamore en iemand beschermen die een boodschap heeft. Hij zorgt voor mijn onderdak en voedsel, in ruil voor bescherming."
Frenk knikte. "Ik kan zien waarom je die keuze moeilijk vindt. Maar mijn zegen heb je altijd mijn dochter. Doe wat je hart ingeeft."
Zwijgend aten ze de rest van het ontbijt. Toen Frenk opstond om aan het werk te gaan, vroeg hij haar wanneer ze zou vertrekken.
"Over een paar dagen zou Michal met zijn Tempelion naar Cappamore komen om een mis te houden. Dan kunt u met hem spreken, kijken wat zijn boodschap is. En dan zal ik ook mijn beslissing aan hem doorgeven."

Drie dagen later maakten ze zich klaar. Marla, Frenk en Tis zouden naar Cappamore gaan, terwijl Tarn en Mas op de hoeve zouden passen. Zwijgend liepen ze naar Cappamore. Het was al enkele uren na zonsopgang toen ze vertrokken, en Frenk had eerst nog voor de vertil gezorgd, voor hij een mooi vest aangetrokken had. Marla droeg een sjaaltje om haar nek geknoopt en Tis had een schone bruine jurk aangetrokken. De ketting met de zilveren afbeelding van Lun hing glimmend op haar borst.
Tis liep voorop, en toen ze Cappamore binnenliepen drong Marla aan dat ze eerst naar de markt wilde. Daar snuffelden ze in kraampjes en praatte Frenk kort met wat bekenden. Tis dwaalde wat tussen kraampjes en werd zich bewust dat mensen naar haar keken. Ze was al twintig winters oud, en ze werd gezien als een vrouw die maar eens moest gaan trouwen. Dankzij haar lieve gezicht en zwart golvend haar keken vele mannen - ook de getrouwde - haar na in de straat.
Ineens zag ze een bekend gezicht bij een van de kramen. Het was Narel, hij stond bij een kraam met verschillende lederen armstukken en borstplaten. De koopman schepte op over zijn waar en hoe de Dreghori altijd het eerst bij hem kwamen. Toen Narel zich omdraaide om weg te lopen, botste hij bijna tegen Tis op.
"Tis! Wat een geluk dat ik je hier tegenkom."
"Mijn ouders en ik zijn speciaal voor de mis van Lun naar Cappamore gekomen. Tenminste, daarvoor, en om nog wat andere dingen te bespreken."
Narel keek haar onderzoekend aan, in de hoop een antwoord te vinden in haar ogen. "Michal is nog in de herberg, en ik wilde net hem weer opzoeken. Morgen reizen we alweer terug naar het Sacrilor."
"Zo gauw mijn moeder heeft besloten wat ze gaat kopen, zal ik ze daarheen brengen. Ik zie je daar wel weer;" sprak Tis, en ze dook de menigte weer in. Narel grinnikte bij zichzelf en liep naar de herberg terug.

Niet veel later stapten Tis en haar ouders ook naar binnen. De waard knikte vriendelijk naar hen, en een aantal mensen stonden om een tafel te luisteren naar een verhaal. Narel stak er met hoofd en schouders bovenuit, blijkbaar stond hij naast Michal.
Tis wenkte haar ouders en liep naar de tafel. Ze glimlachte vriendelijk naar Michal. Een blik van herkenning gleed over zijn gezicht, en een glimlach tinkelde in zijn ogen, maar hij vervolgde onverstoorbaar zijn verhaal. Hij beschreef hoe de aarde openspleet toen hij op terugreis was naar het Sacrilor op de dag van de Grote Ramp, en de mensen luisterden geboeid.
Toen Michal zijn verhaal beeindigde, zuchtten de omstanders. Hij vroeg hen hem even privacy te gunnen en wenkte Tis.
"Sacre Lun Tis, het doet me deugd je hier te zien."
"Ik ben blij dat u hier gekomen bent. Dit zijn mijn ouders: Frenk en Marla."
Haar ouders knikten beleefd naar Michal en hij vroeg hen plaats te nemen. "Wilt u misschien samen met mij een broodmaaltijd delen terwijl we praten?"
"Dat is prima;" antwoordde Frenk.

Michal vertelde Frenk en Marla over de leer van Lun, terwijl ze de broodmaaltijd aten die de waard voor hen neerzette. Ze luisterden geboeid, en ook Tis vond het een hele geruststelling om de woorden van Michal weer te horen. Toen hij uitgesproken was, zuchtte Marla, en Frenk schraapte zijn keel. Tis keek naar haar moeder, een traan rolde over haar wang. Stilletjes legde ze haar hand op die van haar moeder en kneep even.
"En dan de volgende vraag. Tis, heb je besloten wat je wil doen?" wendde Michal zich tot haar.
"Ja. Ik heb besloten dat als uw aanbod nogsteeds geldt dat ik daar graag op in wil gaan. Ik wil een Tempelion van Lun worden."
Michal wendde zich tot haar ouders. "Wist u, dat Tis voor deze keuze stond?"
"Ja;" zeiden Frenk en Marla tegelijk. "Als zij dat wil, steunen we haar;" vervolgde Marla.
Michal wendde zich tot Tis. "Het zal niet een gemakkelijk pad zijn wat je gekozen hebt, maar het leven is voor niemand gemakkelijk. Ik ben blij dat je dit gekozen hebt, Tis;" Michal glimlachte. "Morgen vertrekken we naar het Sacrilor."

De volgende ochtend vroeg stond Tis op. De vorige middag hadden Michal, Narel, haar ouders en zijzelf een lang gesprek gevoerd in de herberg. Marla en Frenk hadden geboeid geluisterd naar de verhalen van de Cashel en zijn Tempelion over het leven in het Sacrilor. Na vele vragen en vele verhalen waren Tis en haar ouders eindelijk teruggegaan naar de hoeve. Michal had Tis gevraagd niet te veel spullen mee te nemen, en zo vroeg mogelijk in Cappamore te zijn. De zon piekte net boven de heuveltoppen uit, de lucht nog rood.
Tis zwaaide haar benen uit het bed en wreef haar zwarte haar uit haar ogen. Ze stond geeuwend op en kleedde zich aan. Een kleine bundel lag klaar in de kamer. Een simpele jurk, wat schone kleren, proviand, een klein mes.
Na het ontbijt nam ze afscheid van haar familie. Tarn en Mas klopten hun kleine zusje op de schouder en grapten dat ze snel groot en sterk moest worden. Frenk gaf haar een kus op haar voorhoofd; Marla omhelsde haar dochter stevig, en pinkte een traan weg.
Met een laatste zwaai op de top van de heuvel nam Tis afscheid van haar familie voor ze uit haar gezichtsveld verdwenen.
Het afscheid viel haar zwaar. Ze zou vast nog wel eens terugkomen, maar voor Tis was het duidelijk dat de hoeve een deel van haar verleden was geworden. Ze stapte nu een toekomst in, waar haar ouders minder te maken zouden hebben met haar leven.
In Cappamore kwam ze bij de herberg aan. Buiten stonden twee vertil te briesen, en Narel bemoeide zich met het tuig van een van de vertil.
"Ah Tis, daar ben je al. Je bent mooi op tijd. Michal zit binnen, en we zijn ook zowat klaar om te gaan." Michal stapte op dat moment de herberg uit. "Tis! Goedemorgen. Nu jij hier bent kunnen we gelijk vertrekken."
Narel maakte een laatste riem vast, en overhandigde de teugels van een van de vertil aan Michal. Hij klom behendig op de rug van het beest, en Michal gebaarde naar Tis dat ze achter Narel moest gaan zitten. Vervolgens steeg hij zelf ook op. Met enige moeite klauterde Tis omhoog, ze trok zich op aan de arm die Narel naar haar uitstak.
"Zit je?" vroeg Narel.
"Ja. Enigszins;" antwoordde Tis.
"Dan gaan we, je toekomst tegemoet, Tis;" sprak Michal. Ze spoorden hun vertil aan en sloegen de weg naar Tinnamon in.

13.

Tis kreeg een kamer toegewezen en werd door Narel rondgeleid in het Sacrilor. Haar kamer was sober, maar had een bureau, een stoel en een bed met zachte matras. Narel legde uit dat elk hoofdgeloof een eigen deel in het Sacrilor had. Toen ze in de gedeelde eetzaal stonden wees hij de gangen naar het Sacriel van de andere hoofdgeloven aan. Aan de tafels in de eetzaal zaten verscheidene mensen, allen in andere kleuren. In zwarte kledij zaten een aantal Cashels van Dor en aan de andere kant van de zaal waren roodgeklede Cashels van Has druk aan het discussieren. Narel leidde haar door gangen, stallen, de keukens en langs de belangrijkste kamers. De gangen waren rijkelijk betegeld met ingewikkelde motieven, aan de muren hingen tapijten, versiersels en schilderijen. In de keukens van het Sacrilor wees hij waar ze dingen kon vinden als proviand, schalen, borden, en waterzakken voor reizen.
Toen ze weer bij haar kamer stonden kon Tis haar ogen amper openhouden. Narel had haar bestookt met termen en uitleg en het duizelde haar.
"Morgenochtend begint je training bij zonsopgang. Ik raad je aan goed uit te rusten. De trainingen zijn zwaar, en omdat je nieuw bent zal je veel moeten leren." Hij wenste haar een goede nacht en liep de gang uit.
Tis betrad haar kamer en pakte haar kleine bundel uit. Vervolgens kroop ze onder de dekens. Ondanks alle nieuwe kennis die nog in haar hoofd tolde en een klein beetje heimwee, viel ze als een blok in slaap.

In de dagen en weken die volgden kreeg Tis talloze lessen. Ze leerde zwaardvechten, stokvechten, hoe ze vuur moest maken en kon overleven in de wildernis, en Michal en andere Cashels gaven lessen over het geloof van Lun. Elke avond, na een lange dag met zware trainingen, viel Tis als een blok in slaap.
Elke dag trainden andere Tempelions met Tis mee, en af en toe zag ze Narel zijn oefeningen doen. Hij trainde soms met haar mee en complimenteerde haar over haar vooruitgang. Alhoewel ze in de eerste trainingen met houten stokken en zwaarden vochten, kon Tis vaak genoeg talloze blauwe plekken op haar lichaam tellen. Na een aantal weken kwam werden de stokken omgeruild voor stompe zwaarden, zodat Tis kon leren hoe het was om met een zwaar wapen te vechten.
Tis werd beter en beter in haar oefeningen, en de dag brak aan dat ze haar eigen wapenuitrusting zou krijgen. Ze bezocht na een korte training een opslagruimte en samen met een van de andere Tempélions zocht ze tussen de borstplaten naar een die haar zou passen. Daarna kreeg ze een zwaard aangereikt.
"Probeer deze eens."
Tis zwaaide met het zwaard, deed een paar passen en bekeek het langdurig. "Hij is niet goed gebalanceerd."
De man pakte een ander zwaard voor haar. Het was een middellang zwaard wat er op het eerste gezicht erg slank uitzag. Het heft was niet veel breder dan het lemmet, en aan het uiteinde zat een halfronde knop. Tis pareerde en deed een paar passen. Ze bestudeerde het blad, en knikte goedkeurend. "Dit is een mooi zwaard. Deze wordt het."
Toen ze terugkwam in haar kamer, zat Michal op haar te wachten. Hij had een kleine bundel bij zich.
"Ah, ik zie dat je een armor en zwaard hebt gevonden."
Tis knikte.
"Ik heb hier nog een kleinigheid. De kleermaaksters hebben een jurk voor je gemaakt in de kleuren van Lun, en erbij in zit een wintercloak, ook in de kleuren van Lun."
Hij overhandigde haar het pak, en glimlachte.
"Je wordt straks verwacht in de Sacrielkamer van Lun. Er wordt een mis opgedragen aan Moeder Maan, en je zal worden ingezworen."
Tis knikte en bekeek de kleding. De wintercloak was erg dik, en zag eruit alsof hij gemaakt was van ijskristallen en sneewvlokken. Hij was gevoerd met dikke donkerblauwe stof. De cloak was erg zwaar, maar ook erg warm.
"Je ouders zullen vast net zo trots zijn als ik nu;" zei Michal. "Als je wilt mag je ze op gaan zoeken. Zo lang de Quintor ervan af weet en je niet te lang wegblijft ben je vrij om te gaan en staan waar je wilt."
"Ik denk dat ik dat eens doe. Het is een tijd geleden dat ik ze gezien heb, en ik mis ze wel. Morgenochtend vroeg reis ik af naar Cappamore;" besloot Tis.
Michal knikte vrolijk en stond op. "Tot straks."

Toen Michal haar kamer had verlaten, kleedde Tis zich om. Ze spoelde het zweet van haar lijf en trok haar nieuwe jurk aan. Het was een linnen jurk zonder frutsels die in de weg konden zitten. Over de ecru jurk deed ze haar armor, en ze gespte een riem om waar ze haar nieuwe zwaard aanhing.
Er werd op de deur geklopt, en Tis deed open. Op de gang stond een Tempelion, die haar wenkte om mee te komen. Samen liepen ze naar de Sacrielkamer van Lun.

14.

Buiten de deuren van de Sacrielkamer stond een Tempelion, die kort knikte als begroeting. De deuren torenden boven hem uit. Boven de deuren liep een versiering die in het steen uitgehakt was, waar sterren in straalden en midden boven de deur waren gravures van Lun zichtbaar. Een van de mannen sprak haar aan. "Je mag nog geen wapens dragen als je hier binnentreedt. Doe je armor en wapens af en geef ze aan mij."
Tis gehoorzaamde. De man legde haar zware armor en zwaard bij de deur neer, en opende de deuren. Met Tis tussen hen in, liepen de Tempelions naar binnen.

Door het raam straalde de sikkelvorm van de maan aan een met sterren bezaaide lucht. Het maanlicht viel in het midden van een kring van stoelen. De kring was ruim, tussen de stoelen konden makkelijk twee mensen staan. Op de stoelen zaten verscheidene Cashels. Een van de stoelen was uitbundiger versierd dan de anderen en toen de Tempelions hun plekken innamen, stond de man uit die stoel op. Tis had een plekje gekregen net buiten de cirkel, net als alle Tempelions. Ze stond half achter de stoel waar een kleine vrouw met bruinachtig rood haar in zat. Tis was haar wel eens tegengekomen in de gangen van het Sacriel, en herinnerde haar vriendelijke blauwe ogen nog goed. Ze hadden haar nieuwsgierig en vriendelijk aangekeken, maar de vrouw had niet met haar gesproken.
De man die stond nam het woord. Tis wist dat hij de Quintor was, hoofd van de Cashels. Zijn naam was Manis Bas Kollof. Zijn ronde gezicht stond vriendelijk en op zijn hoofd zat een slechtzittende pruik.
"Sacre Lun;" groette hij de nieuwkomers; "Ik ben blij dat we allemaal gearriveerd zijn. Vandaag begroeten we een nieuw lid in de orde van Lun. Ze symboliseert onze hoop na de Grote Ramp. Zovelen van onze vrienden zijn we verloren. Moge Lun over hen waken."
De Quintor pauzeerde even, om respect te tonen aan de gevallen vrienden en familie. Tis slikte even, denkend aan Kerl. De vrouw in de stoel zuchtte zacht. De Quintor sprak weer.
"Laten we beginnen met een ode aan Moeder Maan."
De Cashels stonden op van hun stoelen en stapten dichter naar het maanlicht. De Tempelions bleven staan waar ze stonden, maar enkelen strekten hun armen langs hun zij, hun palmen richting de kring van cashels. De Quintor begon te zingen.

In een zwarte nacht jaren terug
Straalde een vriendelijk gezicht
Als behulpzame steun in de rug
Op alle rouwenden gericht
Wanneer een dierbare overlijdt
Opent ze haar hart en armen
Kent niemand meer de eenzaamheid
Als ze zich door haar laten verwarmen
Omringd door sterren straalt ze daar
Ze waakt en beschermt over ons al
Dag na dag en jaar na jaar
Moeder Maan is overal

Toen het zachte gezang ophield bleef de melodie nog even hangen in de kamer, voordat stilte weer viel. De Quintor nam het woord weer.
"Zoals ik net al vertelde hebben we een nieuw lid in ons midden. Haar naam is Tis. Treed naar voren, Tis."
De twee Tempelions die naast haar stonden, escorteerden haar naar de cirkel. Daarna stapten ze achteruit, zodat ze net buiten de cirkel stonden. De Quintor sprak weer.
"Welkom Tis. Je bent al een tijd in ons midden. Je hebt bewezen wilskracht en uithoudings-vermogen te hebben. Je hebt geleerd van Moeder Maan. Je hebt geleerd om met het zwaard te vechten. Je staat hier nu om trouw te zweren aan Lun. Maar je kan ook nog terug naar huis. De keuze is aan jou."
Voor ze het wist antwoordde Tis met heldere stem; "Ik wil Lun dienen, met mijn kracht en met mijn geest, tot mijn geest mijn lichaam verlaat om als ster bij Moeder Maan te zijn."
De Quintor glimlachte goedkeurend.
"Herhaal deze woorden. Zo U geroepen heeft ben ik gekomen."
"Zo U geroepen heeft ben ik gekomen;" herhaalde Tis
"U verlicht mijn duisternis, U waakt over de sterren; in alles zal ik U herinneren en dienen"
"U verlicht mijn duisternis, U waakt over de sterren; in alles zal ik U herinneren en dienen"
"en Uw zonen en dochters zal ik beschermen met al mijn kracht."
"en Uw zonen en dochters zal ik beschermen met al mijn kracht."
De Quintor knikte. "Kniel, dochter."
Tis knielde. De twee Tempelions die haar geëscorteerd hadden kwamen aanlopen met de armor van Tis en haar zwaard. Terwijl ze daar geknield zat, legden ze het armor over haar hoofd en maakten ze het stevig vast. Vervolgens gaven ze met een ceremonieel gebaar het zwaard aan op hun platte handen. Tis nam het met een knikje van haar hoofd in ontvangst, en de Quintor sprak met luide stem. "Een zuster is in ons midden. Tis, Tempelion van Lun."
Hij gebaarde dat Tis op kon staan, en ze nam haar plek weer in, net buiten de cirkel.
"Ik wilde Salyana vragen om een eergroet aan Lun te brengen."
De bruinharige vrouw knikte, en begon te spreken.

Moeder Maan
Vandaag roepen wij u aan
Biddend met alle macht
Opdat u ons zegent met de kracht
Om voorwaarts te gaan

Moeder Maan
Wij kijken u aan
Breng ons uw wijsheid en kracht
Welke schuilt in uw donkere nacht
Opdat onze hoop niet verloren zal gaan

Moeder Maan
Zie ons hier staan
Opkijkend naar uw held're licht
Die onze duisternis verlicht
U geeft ons de kracht door te gaan

Moeder Maan
U hoorde ons gebed aan
Onze liefde en toewijding zijn geëerd
Niets is er nu wat ons nog deert
Met uw zegen kunnen wij voorwaarts gaan

15. - Slot-

De volgende dag vertrok Tis voor een kort bezoek aan haar ouderlijk huis met een vertil. Na een aantal dagen keerde ze weer terug in het Sacrilor. Ze leerde de Cashels en Tempelions beter kennen, en bracht vele uren door in de omgeving van Narel, die haar trainingen opvoerde. Tis werd in haar overtuiging versterkt, ze wist zeker dat dit was wat ze wilde doen voor de rest van haar leven. Haar keuze was de juiste geweest, haar leven had weer een richting.